In dit artikel belicht ik aan de hand van 4 vragen het onderwerp digitale toegankelijkheid. Wat is het, voor wie is het bedoeld, waarom is het nodig en wat is de huidige stand van zaken? Ik leg allereerst uit dat digitale toegankelijkheid gaat om het volledig en effectief bruikbaar maken van je website, webapplicatie of webshop, voor iedereen.Ten tweede duidt ik het VN-Verdrag Handicap, wat een handicap ziet als een ontmoeting tussen mens en samenleving. Ten derde beargumenteer ik dat digitale toegankelijkheid wenselijk is voor een breed publiek die je niet hoeft te becijferen.Tot slot sta ik stil bij het feit dat, sinds de eerste workshop over een toegankelijk internet in oktober 1994, het internet in 2020 voor nog geen 2% toegankelijk is.
Diede Gulpers
Developer
Aangemaakt op . Laatst bijgewerkt op .
Wat is digitale toegankelijkheid?
Je website is digitaal toegankelijk als iedereen met een beperking ten volle en effectief je website even goed kan gebruiken als elke andere bezoeker. Mensen die werken aan, of zich inzetten voor, digitale toegankelijkheid streven ernaar dat iedereen met een handicap volledig, effectief en gelijk aan ieder ander, actief kan deelnemen in de digitale samenleving. Voor mijn definitie baseer ik me op wat er in hetVN-Verdrag Handicap hierover staat.
Wie heeft er een handicap?
Een mooie vervolgvraag is dan: “Wie heeft er een handicap?”, En om een preciezer antwoord te krijgen stellen we ook de vraag “Wanneer heb je een handicap?”. Uit het VN antwoord blijkt namelijk dat je zowel over wie als over wanneer moet nadenken. Laten we dus eens, met het VN-Verdrag in de hand, die vragen beantwoorden.
Mijn eigen eerste aanname is: “alle personen met een langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperking of beperkingen hebben een handicap.” Alleen zou deze definitie te veel mensen beschrijven. Alle mensen zijn namelijk beperkt, we zijn allemaal in meer of mindere mate begrensd in wat we kunnen. Natuurlijk, we kunnen deze definitie iets vernauwen. We kunnen dan zeggen dat je een handicap hebt als je een beperking hebt die de meeste mensen niet hebben.
Toch komen we ook daar in de knel, want stel nou dat je het ACHOO-syndroom hebt. Door dit syndroom moet je niezen als je tegen de zon, of fel licht, inkijkt. Je bent dan (samen met mij) onderdeel van de 25% van de samenleving die dit heeft. We zijn in zeker zin beperkt, wij kunnen niet zoals de andere 75% van de mensen minutenlang tegen fel licht in staren. Maar zien wij onszelf als iemand met een handicap? Of ervaren onze naasten ons als gehandicapt? Ik zeg dat het goede antwoord daarop “Nee” is.
Voor een geslaagde handicap hebben we dus meer nodig. Daarvoor blijven we even bij mijn subgroep, de ACHOOers. Ik mag stellen dat wij onszelf niet als beperkt ervaren omdat wij niet in ons dagelijks doen en laten geconfronteerd worden met deze genetisch overdraagbare niesaanval. Dat kon heel anders zijn. Stel dat onze beeldschermen allemaal flink wat feller moesten zijn om te functioneren, dan had geen enkele ACHOOer kunnen werken met smartphones of computers. Dan konden wij nooit het achtuurjournaal zien en ons niet cultureel laven en aan de rijkdommen van Instagram of GTA. Als onze techniek of onze samenleving anders zouden functioneren, dan zou het ACHOO syndroom wel een handicap vormen. En daarin vinden we de definitie van een handicap volgens het VN verdrag.
Een handicap is namelijk een samenkomst van een persoon en de samenleving. Zoals het VN-Verdrag stelt gaat het om de wisselwerking tussen personen met een langdurige beperking en de diverse drempels die hen beletten volledig deel te nemen aan de samenleving.
Dat het een echte wisselwerking is die, zo stelt het VN-Verdrag, aan verandering onderhevig is, blijkt uit de uitvinding van de bril. 61% van de Nederlanders bekeek in 2012 de wereld door een glazen bril of had een contactlens op het oog. Dat zijn een slordige 10 miljoen mensen. Doordat we de bril hebben uitgevonden, heeft dit de drempel verlegd van wie er in onze maatschappij een visuele beperking heeft. En zodoende herdefiniëren we wat slechtziend is. Daardoor ervaren nu nog steeds 200.000 mensen maatschappelijke drempels. Maar dat is een vooruitgang op de orginele 10 miljoen. Je zou bijna zeggen: nog maar 200.000 mensen. Dat ‘nog’ steeds meer op zijn plaats is, lees je hieronder.
Voor nu hebben we ons antwoord op de vraag “Wie heeft er een handicap?” en “Wanneer heb je een handicap?” Een handicap is de ontmoeting tussen een persoon met een beperking en drempels die hem of haar beletten deel te nemen in onze samenleving. Digitale toegankelijkheid richt zich op het opheffen van de drempels die we tegen kunnen komen binnen de digitale onderdelen van onze samenleving.
Voor wie is digitale toegankelijkheid nodig?
Voor wie digitale toegankelijkheid nodig is, is een veelzijdige vraag. Op basis van het VN verdrag hebben we ons antwoord al snel bij elkaar: iedereen met een langdurige beperking, die ook drempels tegenkomt.
De vraag “wie het nodig heeft” wordt vaak numeriek beantwoord, waarbij eigenlijk alle schrijvers daarna zeggen dat het nummer niet zoveel zin heeft. Wat meer zin heeft volgens hen, is inzien wie er allemaal nog meer baat heeft bij digitale toegankelijkheid. Naast dan de mensen met een langdurige beperking die je wel ten dele in cijfers kan uitdrukken. Daarom staan wij ook eerst stil bij de vraag wie er nog meer baat bij heeft en geven we daarna twee argumenten waarom de cijfers sowieso niet zoveel zin hebben.
Er zijn hoofdzakelijk drie groepen te definiëren die bij digitale toegankelijkheid een voordeel hebben, naast de mensen met een langdurige beperking: iedereen, mensen met een onopgemerkte beperking, en mensen met een situationele beperking.
En dan denk je: iedereen? Het algemeen publiek heeft baat bij toegankelijkheid op de vlakken waar het overlapt met de algemene gebruikerservaring. Bijvoorbeeld: een simpele en consistente lay-out is nodig voor sommige mensen met een cognitieve beperking. En zijn grote knoppen nodig voor mensen die problemen hebben met hun fijne motoriek. De tegenhangers daarvan zijn een complexe inconsistente layout of een klein knopje waar je makkelijk naast klikt: daar zit niemand op te wachten. Reden dat deze sites toch bestaan is dat ze iets bieden waardoor mensen bereid zijn om zich door een slechte UI heen te worstelen, maar wat dan niet meer haalbaar is voor sommige mensen met een beperking.
De tweede groep, mensen met een onopgemerkte beperking klinkt wat vaag, maar een bekend voorbeeld daarvan is de vergrijzing. Iedereen wordt ouder en terwijl we ouder worden gaan we cognitief en fysiek achteruit. Onze hersenen, ogen en fijne motoriek verslechteren. En in dat proces zit een periode waarin je zelf nog niet echt opmerkt dat bijvoorbeeld je ogen achteruit gaan, maar je partner en kinderen zien wel dat jij elke brief tegen je neus aan moet drukken voordat je hem kan lezen. Een ander voorbeeld is dat niet iedereen met cognitieve stoornissen zoals autisme, ADHD of post traumatische stress weet dat ze dit hebben. Ook is er een groep mensen die een aantal van de symptomen van deze beperkingen hebben, alleen niet genoeg of niet in zulke mate dat zij of anderen het ervaren als een beperking.
De derde en laatste groep is mensen met een situationele beperking. Wanneer ben je situationeel beperkt ? Dat is natuurlijk elke keer wanneer de situatie jou beperkt. Dan denkt Jeroen Hulscher aan de situatie dat je je auto via een parkeerapp aanmelden als je een kind in elke arm hebt, denkt Roeland Sorber aan, in de stiltecoupe zonder geluid toch filmpjes kunnen kijken, en denkt Huub Krauth aan een drukke bar waardoor je niks kan horen. In al die gevallen beperkt de situatie je. Je bent dus misschien niet direct de doelgroep van digitale toegankelijkheid, maar je hebt zeker baat bij meer toegankelijke websites.
Kort gezegd is het belangrijk om in te zien dat je een veel grotere doelgroep helpt en bereikt als je je focust op het oplossen van de drempels die mensen met een langdurige beperking ervaren.
Dan hebben we nog twee argumenten betreffende waarom cijfers niet echt (iets mogen) zeggen. Het eerste argument is een directe quote van Erik Kroes omdat ik het niet beter kan zeggen:
De discussie mag echter nooit over het aantal mensen gaan. Praten over cijfers wekt de indruk dat er ergens na veel rekenen, er een redelijke hoeveelheid mensen is die je wel wil discrimineren en uitsluiten.
Het tweede argument is dat de cijfers die ik erover kan vinden inconsistent zijn. Dit komt niet omdat de bronnen niet kloppen maar omdat per schrijver verschilt wie ze allemaal mee nemen als mensen met een langdurige beperking, die een digitale drempel ervaren. Waarbij ze ook nog eens niet kunnen corrigeren voor bijvoorbeeld mensen met dyslexie, die daar geen last van ondervinden op op het internet.
Zo gaan Jeroen Hulscher en Stichting Accessibilityuit van 1 op de 4 Nederlanders. Jeroen telt daar echter de ouderen niet bij terwijl Stichting Accessibility dat wel doet. Thuiswinkel.org gaat uit van 1 op de 10 Nederlanders, en GRRR agency gaat dan weer uit van 1 op de 8 Nederlanders. De WHO heeft berekend dat 3 op 20 mensen een beperking heeft wereldwijd alleen kan je hier niet uit opmaken of zij deze handicap ook tijdens het digitale leven ervaren.
Hoe goed lukt het om digitale toegankelijk te zijn?
Slecht! Dat is het antwoord in één woord. Het blijkt uitermate moeilijk te zijn om een toegankelijke digitale samenleving te bieden voor alle mensen. En dat komt niet omdat we het niet proberen.
Wereldwijd gezien zet “de internet samenleving” zich sinds het begin van het internet in voor toegankelijkheid. In mei 1994 was de eerste internationale conferentie over hoe het internet überhaupt moest werken. Het internet was namelijk pas 4 jaar daarvoor bedacht. In Oktober 1994 was er al de eerste officieuze workshop over toegankelijkheid . En in januari 1995 werd de eerste richtlijn voor toegankelijkheid voorgesteld. Deze en 38 opvolgende richtlijnen zetten aan tot een universele richtlijn, die op haar beurt op 15 mei 1999 leidde tot de WCAG 1.0.Wat al deze richtlijnen nastreven te zijn is een set aan makkelijk toepasbare regels die redelijk garanderen dat je website toegankelijk is voor mensen met een beperking. Ze vormen daarmee een goedkoop en praktisch alternatief op regelmatig je website toetsen met een gemêleerde groep aan gebruikers met beperkingen. Met de richtlijnen hoef je dit minder vaak te doen.
Het gaat echter slecht met het toepassen van de richtlijnen. Als we kijken naar het internet wereldwijd en vandaag de dag dan voldoet nog geen 2% van de meest succesvolle sites op het internet. In 2019 en 2020 onderzocht de non-profit organisatie Web Accessibility In Mind uit Utah de 1 miljoen meest gelinkte en/of bezochte websites op het internet. In 2019 werd er op maar 2,2% van de websites geen fout in verband met de richtlijnen gevonden. In 2020 liep dit cijfer terug naar 1,9%. Per onderzochte pagina werden er gemiddeld 61 fouten gevonden. En de kans is groot dat het eigenlijke percentage van foutloze sites lager ligt omdat dit onderzoek werd uitgevoerd met behulp van automatische scans. Deze scans kunnen alleen de simpele fouten kunnen vinden van een aantal onderdelen van de richtlijnen. Een menselijk auditor zou dus nog meer problemen kunnen vaststellen.
Wat zegt dit onderzoek nou? Stel je voor: wij starten zelf een onderzoek naar koffie. We onderzoeken bij de 1 miljoen meest bezochte koffiebars in de wereld of er in onze koffie is gespuugd. En er blijkt dat er in 1,9% van alle kopjes koffie niet is gespuugd. Dat is dus een flinke berg van andermans spuug die we daar weg moeten slikken. Dat is de staat van het internet. Alleen gaat het dan niet om iets kleins als iemand anders spuug drinken, maar om uitsluiting van mensen uit de digitale samenleving.
Het wereldwijde onderzoek biedt een mooi bruggetje om te praten over de trendsetters op het gebied van Nederlandse toegankelijkheid. Uit hetzelfde onderzoek blijkt namelijk dat overheidswebsites wereldwijd 16% minder fouten bevatten. Daarnaast bevatten domeinnamen eindigend op ‘.nl’ 15% minder fouten en bevatten websites die aangeven in het Nederlands te zijn geschreven gemiddeld 5% minder fouten. Nederlandse overheidswebsites zullen het dus gemiddeld iets beter doen dan de rest van de Nederlandse sites op het gebied van toegankelijkheid. Dat de meeste overheidssites beoordeeld zijn acht ik verder waarschijnlijk. In de lijst van websites waar het meest naar wordt gelinkt staat de Rijksoverheid op positie 2,736; Gemeente Amsterdam op positie 7,892 en de kleinste gemeente Schiermonnikoog, op positie 692,867.
Ook hier geldt weer dat de overheid zich al in een vroeg stadium inzet voor toegankelijkheid. In november 2000 start het VWS met het project “Drempels weg!” om te zorgen voor een toegankelijk internet en besteedde toen ook al aandacht aan de WCAG richtlijnen. Ook werd de eerste vooruitstrevende deadline gesteld, januari 2002 zou de hele Rijksoverheid digitaal toegankelijk zijn. In 2006 volgde de eerste wet in het Wetboek strafrecht die, impliciet, ondernemers en de overheid verbiedt om digitaal ontoegankelijk te zijn, ook uit nalatigheid. Meer vooruitstrevende deadlines en wetten zouden volgen.
Dat het toch anders liep, is terug te zien in de onderstaande grafiek. Het viel toch tegen om de Rijksoverheid toegankelijk te krijgen en pas 7 jaar later in 2008 bereikte de Rijksoverheid haar hoogtepunt in digitale toegankelijkheid, met 12%. Vorig jaar, in 2020, zat de overheid op 1% aantoonbare toegankelijkheid. Nu in 2021 neemt dit gelukkig weer toe naar 5% bij gemeenten. Dit is het hoogste aangetoonde percentage bij gemeenten zover ik kon vinden.
Deze grafiek is samengesteld op basis van verschillende onderzoeken die met verschillende methodieken zijn uitgevoerd. Het zijn daarmee niet de stevigste cijfers om een uitspraak te kunnen doen over hoe het gaat met de digitale toegankelijkheid. Het zijn wel de enige cijfers die ik kon vinden waarmee ik een antwoord kon benaderen.
De onderliggende informatie is in te zien door met je muis op de onderliggende datapunten te klikken. Met je toetsenbord kan je ook tabben naar deze datapunten.
Percentage volledig toegankelijke overheidswebsites
Dus hoe goed lukt het om digitaal toegankelijk te zijn? In de praktijk blijkt het erg moeilijk om een geheel toegankelijke digitale samenleving te vormen. Een pasklaar antwoord over hoe heel het internet toegankelijk wordt of zelfs “alleen” de overheid, durf ik niet te geven. Er zijn de nodige rapporten hieraan gewijd door zowel specialisten als ministeries en hun oordeel wil ik niet in een korte statement platslaan. Uit de grafiek wil ik wel een lichtpunt naar voren halen: Wanneer er politieke aandacht is en er monitoring plaatsvindt, zoals dit er was vanaf 2004 was en er nu sinds 2018 weer is, stijgt de toegankelijkheid. Ik hoop dat de trendlijn die zich dit jaar toont in ieder geval doorzet. Dan zouden we, uitgaand van 4% toename per jaar, in 2044 de gehele overheid toegankelijk zijn.
Conclusie
In dit artikel stonden we stil bij vier vragen: Wat is digitale toegankelijkheid? Wie heeft er een handicap? Voor wie is digitale toegankelijkheid nodig? Hoe goed lukt het om digitale toegankelijk te zijn?
Wat we nu weten is dat digitale toegankelijkheid gaat over het opheffen van de drempels die mensen met een langdurige beperking ervaren wanneer zij, net als ieder ander, willen deelnemen aan de digitale samenleving. Het opheffen van die drempels is noodzakelijk voor mensen met een langdurige beperking en biedt ook nog eens bijvangst. Mensen die door hun situatie worden beperkt of zich niet bewust zijn van een beperking winnen er mee, en eigenlijk wordt iedereen er mee geholpen. Voor het opheffen van die drempels is al meer dan twee decennia aandacht en desondanks vormt het een blijvende uitdaging. Gezien minder dan 2% van het internet toegankelijk is, hebben we nog een lange weg te gaan voordat we een drempelvrije digitale samenleving hebben.
Om daar aan bij te dragen zullen wij in aankomende blogs documenteren hoe wij als maatwerk applicatie ontwikkelaars stappen zetten om zelf meer toegankelijk te werken.
Doorpraten over toegankelijkheid?
Ik ben een enthousiaste amateur op het gebied van toegankelijkheid en ik praat graag met je verder over de hoe ik tegen dit vakgebied aankijk.