We gaan het hebben over een tijdbom, die misschien ooit eens kan gaan tikken. Er is namelijk een artikel in het wetboek van strafrecht dat, samen met de Wgbh/cz, bedoeld is om rechters duidelijke normen te kunnen laten stellen aan hoe we gelijkwaardig deelname bieden voor mensen met een beperking aan het sociaal-economisch verkeer. De klap van die bom komt wanneer een ondernemer een strafblad krijgt voor discriminatie door ontoegankelijkheid in stand te houden.
Deze bom tikt echter niet op dit moment. Hij tikt niet omdat er voor strafzaken aangiften nodig zijn. Gehandicapten klagen namelijk niet. Voor elke keer dat honderd mensen worden gediscrimineerd, stappen er drie naar een meldpunt. Voor elke duizend gehandicapten zijn dat er twee, maar dan stappen ze zelden naar de politie, die kans is tien keer zo klein. Voor elke tienduizend gehandicapten die gediscrimineerd worden, stappen er twee naar de politie.
Diede Gulpers
Developer
Aangemaakt op . Laatst bijgewerkt op .
Wat is het artikel dat maar weinig aandacht geniet? Artikel 429quater lid 2. Dit artikel, in de woorden van J. P. H. Donner, is het sluitstuk van de handhaving van het gehandicaptenbeleid. Het is dus voor gehandicapten de laatste strohalm wanneer alle andere opties zijn uitgeput of wanneer discriminatie zulke erge vormen aanneemt dat er stevig moet worden opgetreden.
Daarin is het artikel niet uniek, het strafrecht is namelijk binnen het recht het uiterste redmiddel, wat pas wordt aangesproken wanneer andere opties zijn uitgeput of omdat er stevig moet worden ingegrepen, omdat het ingrijpen van justitie op zichzelf al veel impact heeft op het leven van burgers.
Uit het artikel en haar geschiedenis zullen we opmaken dat ze discriminatie van mensen met een handicap verbiedt in de sociaal economische sfeer wanneer dit plaatsvindt in de vorm van handelingen of nalatigheid, en dat hier digitale ontoegankelijkheid in theorie ook onder valt.
Uit de praktijk maken we daarna echter op dat er waarschijnlijk nog nooit iemand aangifte heeft gedaan over digitale toegankelijkheid. Hierdoor is er geen jurisprudentie die bewijst of uitsluit dat digitale toegankelijkheid strafrechtelijk te vervolgen is. We stellen namelijk vast dat maar 0.2% van alle discriminatie ervaringen die mensen met een beperking mee maken leidt tot een melding terwijl 27% van de mensen met een beperking in 12 maanden tijd discriminatie ervaart.
Aan het einde van dit artikel heb ik een “Gewaagde uitspraak” klaarstaan, waarin ik stel dat hele slechte commerciële websites strafbaar zijn. Ik nodig iedereen van harte uit om te bewijzen dat ik het verkeerd heb. Maar laten we eerst stilstaan bij het wetsartikel en haar historie.
In het artikel gebruik ik regelmatig het woord “ondernemer” voor de leesbaarheid. Dit artikel geldt niet alleen voor ondernemers, maar voor iedereen die zich begeeft in het “sociaal-economisch verkeer” en gaat dus ook over bijvoorbeeld bedrijven, werkgevers en werknemers.
Ontleding wetsartikel
Om duiding te geven aan wat dit artikel precies inhoudt is de tekst helaas niet helder genoeg. Persoonlijk vind ik dat wat storend omdat het artikel er juist ook is voor mensen met een verstandelijke beperking die discriminatie ervaren. In mijn utopie moeten zij zelf kunnen begrijpen dat ze zich mogen beroepen op dit artikel. Op dit moment lijkt het andere uiterste eerder bereikt, de advocaten en juristen die ik benaderde voor dit artikel zijn niet bekend met het artikel. Reden te meer dus om de totstandkoming van deze wet te bekijken om iets te zeggen over wat deze wet doet.
In 2006 wordt het wetboek van strafrecht aangepast om beledigende uitlatingen wegens een handicap en aanzet tot haat, discriminatie of geweld daartoe, strafbaar te stellen. In dat proces werd het artikel 429quater uitgebreid met een tweede lid, tegen de wens van de minister in. Ik heb het lid iets herschreven met de tekst uit het lid van hetzelfde artikel en ik heb de strafmaat in het artikel geplakt, beide om de leesbaarheid te verbeteren. Je komt dan op de volgende strekking:
Hij wiens handelen of nalaten in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf zonder redelijke grond, ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat ten aanzien van personen met een lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan of aangetast, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van maximaal € 6700.
Hier een dappere poging om diezelfde tekst wat behapbaarder uit te drukken waarbij ik misschien iets te scherp door de bocht ga:
Als jouw handelen of jouw nalatigheid tijdens jouw werk als doel of als gevolg heeft om, zonder redelijke grond, mensen met een beperking te discrimineren is dat strafbaar.
Laten we de wettekst maar eens op de snijtafel leggen en ontleden, om te kijken wat er allemaal in zit. En laten we daarbij maar eens beginnen bij de eerste vraag die nog voor de wettekst zelf staat:
Waarom wilde de minister dit artikel niet?
De minister was in de memorie van toelichting tegen het idee om artikel 429quater in te brengen. We hadden als samenleving, stelde hij, geen uitgekristalliseerde normen van hoe we omgaan met mensen met een beperking in het sociaal-economisch verkeer.
Wat is een memorie?
Een memorie is een soort gedenkschrift. Het is een document wat tijdens het maken van een wet word opgesteld zodat we later nog goed kunnen terug lezen waarom en binnen welke context een wet tot stand kwam zodat we ook naast de wettekst zelf nog kunnen opmaken wat de bedoeling is van een wet.
Omdat er geen duidelijke normen waren, zou je niet weten als werkgever, medewerker of ondernemer wanneer je dit artikel overtreedt. Dat zou dan betekenen dat je, voor jou compleet onverwacht, in een strafzaak terechtkomt. Verder werd het stimuleren van gedrag wenselijker geacht dan het bestraffen.
De onderbouwing, "laten we wetgeving uitstellen tot de normen er zijn en goed gedrag stimuleren", heeft 22 jaar later al zijn potentie wel verloren. We missen nog steeds kraakheldere normen voor (omgaan met) mensen met een beperking in het sociaal-economische verkeer en er is de afgelopen 22 jaar toch wel bijzonder veel gestimuleerd zonder te straffen.
Hoe die normering mis kan lopen blijkt overigens ook uit de memorie. De minister zag de Wgbh/cz als een beter middel om de normering mee te vormen. De Wgbh/cz bestrijdt namelijk ook discriminatie in het sociaal-economische verkeer. Als wet binnen het civiele recht is ze tevens een middel wat voorafgaat aan het strafrecht. Daarmee was de wet een minder hardhandig middel. Ook was ze veel breder, omdat ze zich richt op het tegengaan van elke vorm van ongelijke behandeling en niet uitsluitend discriminatie waar voldoende strafrechtelijk bewijs voor is.
Toen de memorie van toelichting werd opgesteld had de conceptversie van de Wgbh/cz naast de verplichting tot doelmatige aanpassingen, ook een definitie voor gelijke behandeling op te nemen. Deze definitie had verplicht gesteld dat bij het ontwerp van producten zoveel mogelijk rekening moest worden gehouden met dat mensen met een handicap ze ook moesten kunnen gebruiken, blijkt uit deze kamerbrief over de Wgbh/cz.
Gemiste digitale kans voor deze definitie
Deze definitie, als ze het had gehaald tot de wet, zou betekend hebben dat we in 2003 al waren begonnen aan geheel toegankelijke software in Nederland. We zouden dan 13 jaar ervaring hebben gehad toen in 2016 Europa dit verplicht ging stellen voor Europese overheden. Dan waren wij op dat vlak iets wat wij zo graag zijn: een gidsland.
En daar zit de crux. De minister hoopte oprecht dat een andere wet geschikter was om normen te definiëren dan het strafrecht. Alleen zette hij zijn geld in op een wet die er nog niet was en verdween de normering ook uit deze wet. Gelukkig zijn kamerleden het nog geregeld oneens met ministers en kwam het wetsartikel er toch.
Handelen ten doel of ten gevolge, nalaten ten doel of ten gevolge
In dit artikel worden vier opties gegeven waaraan je je schuldig kan maken. Je kan “handelen met als doel”, “nalaten met als doel”, “handelen met als gevolg” of “nalaten met als gevolg”. Bij de laatste twee opties kun je je schuldig maken aan het onderschatten van gevolgen of het niet overwegen van de gevolgen die jouw handelen of nalaten hebben op mensen met een handicap. Bij overtreding van dit artikel wordt binnen een zaak gekeken of er iets is gebeurd wat erop wijst dat de overtreder schuldig was aan een van deze vier manieren.
Bij elke overtreding is er bij de strafzaak een slachtoffer nodig, een dader en voldoende bewijs. Er moet dus in eerste instantie iemand zijn die zich gediscrimineerd voelt, op basis van hun handicap, door het handelen of nalaten van een ondernemer én die persoon moet aangifte doen. Het is verder de taak van het OM om voldoende bewijs te verzamelen om aan te tonen dat er een overtreding heeft plaatsgevonden. Daarbij moeten ze zowel kunnen onderbouwen dat een ondernemer heeft gediscrimineerd omdat iemand een handicap heeft, door op een bepaalde manier te handelen of iets na te laten, als kunnen onderbouwen dat er geen redelijke grond was om dit onderscheid te maken. Zij gaan dan over tot rechtsvervolging en leggen het bewijs voor aan de strafrechter. De rechter beoordeelt vervolgens als onafhankelijke partij het aangeleverde bewijs.
Dit betekent dus ook dat wanneer jij op je werk een interne applicatie hebt die niet toegankelijk is maar waar ook niemand gebruik van maakt, de kans klein is dat iemand zich hier slachtoffer van voelt en is er dus ook weinig kans op een strafzaak.
Nalaten is een specifieke toevoeging voor discriminatie op basis van een handicap. Ze werd in het 14e amendement van het Kamerdebat over de wetgeving toegevoegd, nadat er al een aantal voorstellen voor dit artikel waren gemaakt.
Uit de memorie van toelichting die voorafging aan het debat, blijkt dat De Chronisch Zieken en Gehandicapten Raad Nederland had geadviseerd dat eventuele nalatigheid van de verplichting om doeltreffende maatregelen te nemen, strafbaar zou moeten zijn. Uit de nadere memorie van antwoord op 7 januari 2005 kunnen we opmaken waarom. Discriminatie op basis van een handicap wordt anders beschouwd dan andere vormen van discriminatie. Bij die andere vormen verwachten we van iedereen dat ze vooral ophouden met discrimineren, wat vaak neerkomt op ophouden met discriminerende activiteiten. Bij een handicap zijn er (veel vaker) situaties waarin je juist actief iets moet gaan doen om te zorgen dat discriminatie ophoudt te bestaan. Het nalaten van het verhelpen van daadwerkelijke en spreekwoordelijke drempels is daarom ook strafbaar gesteld.
Ambt, beroep of bedrijf
Dit artikel heeft als doel discriminatie binnen de sociaal-economische sfeer strafbaar te stellen. Dit beslaat onder andere “de markt” van goederen en diensten, de arbeidsmarkt, maar ook bijvoorbeeld het deurbeleid van portiers bij cafés. In de memorie van antwoord wordt onderstreept dat dit geldt bij iedere vorm van afname van goederen en diensten.
Bedrijf en beroep mogen hier breed geïnterpreteerd worden. Wanneer een organisatie als hoofd- of nevendoel heeft om winst te maken valt ze hieronder. Ook wanneer een organisatie als stichting in een besloten kring, goed doel of als vereniging optreedt, valt ze onder deze norm zodra ze naar buiten toe vergelijkbaar handelt als mensen met hetzelfde beroep of bedrijf.
Ambt beoefenaars zoals notarissen vallen onder ambt. Ook ambtenaren vallen hieronder maar waarschijnlijk alleen wanneer ze geen strafrechtelijke immuniteit genieten. Ze zijn dus niet strafbaar zolang als ze beleid vanuit hogerhand uitvoeren, maar wanneer bepaalde acties (of nalatigheid) niet uit beleid voortkomen of als ambtenaren afwijken van het beleid, zijn ze wel strafbaar.
Zonder redelijke grond
Tijdens het opstellen van het artikel kwam bij het 13de amendement de redelijke grond tot stand. Het zou voor ondernemers in sommige omstandigheden onredelijk zijn om voorzieningen te treffen die waarborgen dat gehandicapten niet worden of het uitsluiten van sollicitanten in een rolstoel bij de brandweer.
Verdere onderbouwing vinden we weer in de memorie van antwoord van 18 oktober 2004. We stellen met het artikel verplicht dat je actie onderneemt om ongelijke behandeling jegens gehandicapten op te heffen als je geen redelijke grond hebt om ze ongelijk te behandelen. In plaats van dat de wettekst volledig omschrijft wanneer je het artikel overtreedt, is het aan een strafrechter om te beoordelen of er een redelijke grond was om bepaalde maatregelen niet te nemen.
Voor deze oplossing is gekozen omdat de overtreding erg afhangt van de situatie. Mocht een horecagelegenheid niet toegankelijk zijn, dan kan worden overwogen of de oplossing om dat te verhelpen betaalbaar is voor de ondernemer, of de ondernemer eigenaar is van het pand en of het pand een historische waarde heeft. Een rechter kan daarmee dus ook besluiten dat bepaalde maatregelen onredelijk zijn in specifieke gevallen voor de ondernemer die op dat moment verdacht wordt, en deze ondernemer beschermen tegen eisen die onredelijk zijn in hun situatie.
Of er sprake is van een redelijke grond schuurt met het “voorzienbaarheidsvereiste”: burgers hebben het recht om voordat ze iets doen (of nalaten)al redelijk te kunnen inschatten of ze daarmee de wet gaan overtreden. Ook ondernemers hebben dus het recht om van tevoren te kunnen inschatten of ze bepaalde maatregelen moeten nemen voor gelijke behandeling zodat ze de wet niet breken.
De minister erkent in de memorie dat deze situatie niet heel wenselijk is, maar geeft aan dat dit ook buiten dit artikel speelde bij de Wgbh/cz. Dat is nu nog het geval, de AMvB voor algemene toegankelijkheid kent nog steeds geen duidelijke definitie van wat er verwacht wordt van ondernemers om te voldoen aan de wet en dit artikel. Verder haalt de minister aan dat een rechter kan oordelen dat een zaak in strijd is met het voorzienbaarheidsvereiste, waardoor een rechter dus in het uiterste geval alsnog kan bijsturen.
Zoals genoemd is het aan het OM om voldoende bewijs te bieden dat iemand het artikel heeft overtreden en moet kunnen onderbouwen dat er van redelijke grond geen sprake was. Een rechter zal vervolgens beoordelen of hij het bewijs voldoende vindt en of hij het ermee eens is dat er geen redelijke grond was. Het is dus niet zo dat een ondernemer zelf moet gaan weerleggen of onderbouwen dat er geen redelijke grond was om bepaalde maatregelen niet te nemen.
Personen met een lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap
In de memorie van toelichting blijkt dat dit artikel bestaat ter bescherming van de waardigheid van gehandicapten als groep. Ook kan de keuze tot vervolging worden gemaakt door de maatschappelijke verontwaardiging die handelen of nalaten teweegbrengt en/of de ernst van de aantasting van de menselijke waardigheid. Anders gezegd, als we als maatschappij een bepaalde behandeling van mensen met een handicap “bij de beesten af” vinden (Sorry, PvdD).
De handicaps die binnen dit artikel vallen zijn de handicaps die “voldoende objectiveerbaar” zijn, het gaat dus om handicaps die iedereen kan vaststellen. Het moet aannemelijk zijn dat iemand jouw handicap als grond heeft gebruikt om je te discrimineren. Als het onwaarschijnlijk is, gezien de situatie, dat de verdachte had kunnen weten dat je een handicap had, dan zal dit artikel niet van toepassing zijn. Als je bij de Jimmy Woo (nachtclub) wordt geweigerd bij de deur, is de kans klein dat dit kwam omdat je dyslectisch bent.
De samenkomst van het beschermen van de waardigheid van de groep en de geldigheid voor alleen “voldoende objectiveerbare” handicaps heeft de volgende bijzondere bijwerking: als iemand denkt dat ik een beperking heb, en mij daarom discrimineert, is het niet relevant of ik de beperking daadwerkelijk hebt Ik kan alsnog aangifte doen omdat de groep van gehandicapten hiermee daadwerkelijk wordt gediscrimineerd ongeacht mijn persoonlijke situatie.
Chronische ziektes en het onderscheid tussen vermeende en werkelijke handicap zijn bewust niet opgenomen in het artikel. Het was de verwachting dat deze nuances de kans op niet vervolgbare zaken en vrijspraak vergroten, waardoor je met dit artikel geen normen bekrachtigt, terwijl dat het doel is bij (straf)rechtzaken.
In de enige uitspraak over artikel 429quater lid 2 zie je dat de definitie van handicap verder genormeerd wordt. Mensen met een chronische ziekte vallen, na oordeel van de rechter, buiten dit artikel tenzij de ziekte een handicap veroorzaakt of de ziekte de maatschappelijke deelname duidelijk aantast.
Wanneer de zaak dus over een chronische ziekte gaat is het niet van te voren te zeggen of de rechter het oordeel gegrond danwel ongegrond acht. Sterker nog, in de betreffende zaak oordeelde het OM bijvoorbeeld dat er sprake was van een handicap doordat de chronische ziekte de getroffene beperkte, maar de rechter ging daar niet in mee.
De erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan of aangetast
Dit is een kopie van de definitie van discriminatie in Artikel 90quater Wetboek van Strafrecht.
Normerende functie artikel
Uit het eerste memorie van antwoord blijkt dat de minister een taak weggelegd zag voor de strafrechter om in uiterste gevallen ook zelf bij te dragen aan de normen die we stellen voor de omgang met gehandicapten.
Daarbij blijkt uit de memorie dat de minister aanneemt dat de strafrechter hierbij, indien nodig, kijkt naar de al bestaande normering die voort zou gaan komen en uit civiele zaken over de Wgbh/cz. Uit de enige rechtszaak op basis van dit lid blijkt dat het oordeel van de Commissie Gelijke behandeling meeweegt in waarom de zaak in behandeling wordt genomen. Dit betekent dus in ieder geval dat een oordeel van het College voor de Rechten van de Mens invloed heeft op het in behandeling nemen van een zaak. Omdat nieuw bewijs echter doorslaggevend lijkt te zijn in de uitspraak is het niet mij duidelijk of een strafrechter ook inhoudelijk oordelen van het College zou overnemen.
Beoogd beleid
Zowel in de eerste memorie van antwoord, als in de nadere memorie van antwoord geeft de minister aan dat het de bedoeling is dat het nog te maken vervolgingsbeleid zou inzetten op het alleen vervolgen van de meest onredelijke gevallen van het niet nemen van maatregelen.
De meeste gevallen zouden via civiele zaken lopen en ondernemers hoeven zich dan ook niet te veel zorgen te maken over onverwachte strafrechtzaken ondanks dat het niet helemaal duidelijk is wat er van hen wordt verwacht.
Het beoogde beleid is er zover ik kon vinden echter niet gekomen. Dit artikel valt nu onder de aanwijzing discriminatie, waaruit aangifte tegen discriminatie standaard in behandeling worden genomen als er geen afwijkend afspraken zijn. Verder blijkt uit de richtlijn voor strafvordering discriminatie dat iemand de eerste keer een geldboete van € 175,- kan worden opgelegd en bij herhaling een boete van € 250,- met daarop volgend 20 tot 28 uur taakstraf of 14 dagen cel.
Hoe wordt een onbekend artikel een potentiële tijdbom?
Nu we ons een weg door de tekst van het wetsartikel hebben geworsteld, kunnen we het hebben over haar potentie. Want ze lijkt eigenlijk heel mild. Het artikel heeft maar tot één zaak geleid die neerkwam op vrijspraak. Ook een geldboete van € 175,- klinkt niet als heel veel geld voor sectoren als e-commerce bijvoorbeeld.
Toch heeft het artikel de potentie om een tijdbom te worden. Ten eerste is dit artikel er om, in de extreme gevallen, een strafrechter normen te laten stellen aan gelijkwaardige omgang met mensen met een beperking in het sociaal-economisch verkeer. Dat niet alleen, uit de memories maken we duidelijk op dat het ook de bedoeling was dat civiele rechters dit in meer gevallen zouden doen bij zaken over de Wgbh/cz. Daarmee zijn er dus juridische middelen voor mensen met een beperking om heldere normen te stellen via de rechter mochten zij dat nodig vinden.
Daarbij gaan we richting 2025 en daarmee richting de European Accessibility Act. Voor de EAA wordt een hele reeks aan wetten gewijzigd. De hele reeks aan wijzigingen, samen met de zes toezichthouders, leveren op dat er een duidelijke normenkader ontstaat. Dit betekent dat het daarmee steeds duidelijker wordt voor ondernemers om te weten wat er van hen wordt verwacht. Bij effect van die duidelijke normen, is dat het makkelijker vast te stellen is wie zich willens en wetens niet aan een norm houdt. En dat wanneer andere middelen, zoals die van toezichthouders, ontoereikend blijken, er strafrechtelijke gevolgen kunnen zijn.
Ook op dit moment geldt al dat veel zakelijke leveranciers voor IT bij de overheid weten hoe toegankelijk hun software is aan de hand van een WCAG audit. Daarmee weten ze in hoeverre zij nu iets nalaten. Er is daarmee dus een heldere norm. Hoe een rechter oordeeld over die norm is nog onbekend. Enerzijds voldoen maar weinig applicaties volledig aan de WCAG eisen waarmee je kan stellen dat het de norm is dat je niet volledig voldoet. Anderzijds kan een rechter ook stellen dat we als samenleving wel de norm stellen dat we aan deze eisen voldoen.
Mensen met een handicap klagen zeer beperkt
Er ontstaat dus, in de aankomende jaren, een duidelijker normenkader en daarmee ontstaat er een grotere kans op een veroordeling als je je niet houdt aan die normen. Alleen is er nog iets nodig voor een strafzaak, een aangifte van een slachtoffer en die lijken vooralsnog uit te blijven.
Je kan namelijk zelf geen strafzaak starten, het is aan het OM om over te gaan tot vervolging, of daar vanaf te zien, naar aanleiding van een aangifte bij de politie. Het OM gaat pas over tot vervolging op basis van discriminatie wanneer er sprake is van verzwarende omstandigheden of herhaling van overtreding. Het is dus afhankelijk van de hoeveel mensen aangifte doen bij de politie over discriminatie op basis van een beperking. Mensen met een beperking lijken echter zelden over te gaan tot klagen, blijkt uit mijn analyse.
Om een beeld te vormen hoeveel minder mensen met een beperking aangifte doen gaan we kijken naar de meest voorkomende vorm van discriminatie in ons land, discriminatie op basis van herkomst.
De berekening die ik hiervoor maak is geenszins onfeilbaar, ik combineer expres verschillende cijfers die niet één op één vergelijkbaar zijn. Ik maak bijvoorbeeld de vergelijking dat mensen met een migratie achtergrond uitsluitend discriminatie ervaren op basis van herkomst, terwijl mensen zonder witroze huid in Nederland waarschijnlijk ook vaker discriminatie ervaren en groepen migranten zoals expats, academici of mensen van een West-Europese cultuur misschien minder discriminatie ervaren.
Ik kies hier bewust voor omdat ik een uitspraak wil doen over hoeveel minder aangiftes er zijn op basis van handicap ten opzichte van andere vormen. En ik vind het onderwerp te relevant om het te laten verzanden in statistische muggenzifterij. Betere cijfers en grondiger onderzoek geven ons beter inzicht en laten ons gerichter handelen. Maar gebrekkige data over relevante onderwerpen mag geen reden zijn om dan maar niks te doen als we het over mensenrechten hebben.
4% van de Nederlands ervaart discriminatie op basis van hun handicap (bron SCP) en 8% ervaart dit op basis van hun herkomst. Met zo’n 17.2 miljoen inwoners van Nederland in 2018, gaat het om 687.240 mensen die discriminatie op basis van een handicap ervaren en 1.374.480 die dit ervaren op basis van hun herkomst.
We hebben zo’n 2.500.000 Nederlanders met een beperking en 4.450.000 Nederlanders met een migratieachtergrond. We doen de aanname dat alleen deze groepen de genoemde discriminatie ervaren, wat niet zo is. Op basis van deze groepsgrootte lijkt de ervaren discriminatie frequentie nagenoeg gelijk. 27% van de mensen met een beperking ervaart discriminatie en 30% van de groep met een migratieachtergrond.
Het is bekend dat maar 3% van al deze ervaringen gemeld worden bij een AVD, politie, College voor de Rechten van de Mens of bij MiND. (bron SCP). Zodoende kan de politie nooit meer dan 3% van deze ervaringen registreren, omdat er in totaal over deze 4 groepen bezien maar 3% van de meldingen binnenkomen. Zij registreert overigens incidenten, waarbij meerdere aangiften over hetzelfde feit samen worden gevoegd tot een incidentenregistratie.
In 2022 registreert de politie 2596 incidenten over discriminatie op basis van herkomst. Deze vorm van discriminatie is het meest geregisteerd bij de politie, 43% van alle discriminatie incidenten die worden gemeld bij de politie, is op basis van herkomst. Ze blijft ook ver onder de genoemde 3%, het aantal incidenten vormt maar 0.21% van het aantal ervaringen.
Waarom gebruik je cijfers uit 2018 en 2022?
Ik combineer hier dus cijfers uit 2018 met 2022, omdat ik iets over de meer recente situatie wil zeggen en er geen nieuwere cijfers over het onderwerp zijn bij het SCP.
Wat zijn incidenten?
De politie registreert (discriminatie) incidenten in plaats van discriminatie ervaringen. Wanneer er meerdere aangiften over hetzelfde feit binnen komen dan worden deze aangiften gegroepeerd en geteld als één incident.
Discriminatie incidenten over handicaps worden 129 keer geregisteerd. Ze vormt een magere 2% van alle geregistreerde incidenten. Het is daarmee ook maar 0.02% van alle discriminatie ervaringen op basis van een beperking. Dit is een factor 10 kleiner dan de aangifte op basis van herkomst. Niet onbelangrijk om te vermelden, veel van deze incidenten gaan over het uitschelden van mensen voor “mongool” gericht aan mensen die geen beperking hadden (Bron Landelijke discriminatie cijfers). Deze afwijking is uitzonderlijk omdat de afwijking alleen zo groot lijkt te zijn bij de politie. Andere partners halen namelijk andere cijfers.
De Algemene Discriminatie Voorzieningen (ADV’s) registeren meldingen over discriminatie. In 2020 kwamen 2942 discriminatie meldingen binnen over discriminatie op basis van herkomst. Dit was 49% van alle meldingen bij ADV’s dat jaar en vormt dus zo’n 0.2% van alle ervaringen. In 2020 kwamen er 678 meldingen over discriminatie op basis van handicap binnen. Het vormt wel maar zo’n 12% van alle meldingen die binnenkwamen. Ze is echter wel 0.1% van de ervaringen. Mensen die discriminatie op basis van herkomst ervaren zijn dus 2 keer zo vaak bereid om naar een ADV te stappen. Een heel ander cijfer dan 10 keer zo vaak.
Wat zijn meldingen?
Elke gemelde ervaring vertaalt zich hier naar een melding, ook wanneer er meerdere ervaringen worden gemeld over hetzelfde incident.
Het College voor de Rechten van de Mens ontving 1811 meldingen over discriminatie en 670 verzoeken tot oordeel in 2022. 24% van de meldingen ging over herkomst. Ook 24% van de verzoeken tot oordeel gingen over discriminatie op basis van herkomst. Van 0.04% van alle discriminatie ervaringen op basis van herkomst wordt dus een melding of verzoek gedaan bij het College.
Wat is een oordeel?
Een verzoek tot oordeel is vergelijkbaar met het aanspannen van een hele lichte rechtzaak. Iemand die een discriminatie ervaring heeft gehad kan het College vragen om een oordeel te vellen of er volgens het College ook sprake is geweest van discriminatie.
Kan je een melding maken en een verzoek tot oordeel maken?
Ik doe de aanname dat dat kan en ik weet niet zeker of er geen overlap zit in de aantal meldingen en verzoeken tot oordeel. Voor de cijfers ben ik er echter wel vanuit gegaan dat er geen overlap is.
19% van de verzoeken en 27% van de meldingen bij het College gingen over een handicap of chronische ziekte. 0.08% van alle ervaringen leidde dus tot een melding of een verzoek bij het College, wat betekent dat mensen met een beperking 2 keer zo vaak bereid zijn om naar het College te stappen als mensen met een andere herkomst.
De overige instanties zoals de nationale ombudsman en MiND ontvingen zo weinig meldingen over discriminatie op basis van handicap dat ze eigenlijk niet significant zijn. De ombudsman ontving 28 meldingen, 0.004% van alle ervaringen, MiND ontving zo weinig meldingen dat ze in de categorie ‘anders’ kwamen en zal daardoor in ieder geval minder dan 22 meldingen hebben ontvangen.
Uit de cijfers komt het volgende beeld naar voren: mensen die discriminatie ervaren op herkomst melden zich even vaak bij een AVD als bij de politie. De kans is 5 keer groter dat ze dit doen, dan dat ze naar het College voor de Rechten van de Mens stappen.
De kans dat iemand met een handicap naar het College of AVD stapt, ligt dichter bij elkaar. Voor elke 4 meldingen bij het College komen er 5 meldingen bij een AVD. De kans dat er een aangifte bij de politie komt is 5 keer zo klein als dat er een melding bij een AVD komt. En de kans op aangifte over handicaps is dus 10 keer zo klein als die over discriminatie op herkomst.
Ook valt op dat de mensen met een beperking zich sowieso weinig lijken te melden. 3% van alle discriminatie ervaringen leidt tot een melding bij de instanties, weten we. Als we de meldingen over discriminatie over handicap bij elkaar optellen komen we op een getal van 0.2%.
Mensen met een beperking melden dus bijna nooit discriminatie en de kans dat ze dit doen bij de politie is dan nog 10 keer zo klein.
Effect meldingsbereidheid: wie start met weinig houdt nog minder over.
Er is een extra effect wat optreedt door de weinige aangiften die worden gedaan. De eerder genoemde incidenten die de politie registreert, worden doorgegeven aan het OM. Zij registreren de incidenten als strafbare feiten. Het OM breng jaarlijks haar discriminatie cijfers in beeld in een rapportage. Uit de rapportage van 2022 blijkt dat ten opzichte van de 129 incidenten geregisteerd bij de politie, er 3 strafbare feiten genoteerd worden over het onderwerp handicap bij het OM. De 3 feiten zijn 2% van alle geregistreerde strafbare feiten op het gebied van discriminatie.
De 2596 incidenten die de politie registreerd met betrekking op herkomst leiden tot 65 strafbare feiten die gaan over ras genoteerd bij het OM. Dat is 41% van alle geregistreerde feiten bij het OM. Dat betekent dat 2.3% van de incidenten over handicap en 2.5% van de incidenten over herkomst leiden tot een notering bij het OM.
Ik ken de fijnere details niet over waarom er maar zo’n klein deel van de incidenten zich vertaalt naar registratie van strafbare feiten. Maar procentueel is de verhouding tussen incidenten en strafbare feiten dus vergelijkbaar, alleen houd je bij een handicap in absolute getallen heel weinig over.
Van alle geregistreerde feiten gaan er overigens maar 6 (4%) over artikel 429quater. Omdat het eerste lid van het artikel alle andere vormen van discriminatie in het sociaal-economisch verkeer verbiedt, is het veel waarschijnlijker dat geen van de 6 strafbare feiten discriminatie op basis van handicap betrof.
In het proces van onderzoek en voorbereiding van een strafrechtzaak seponeert het OM regelmatig zaken, bijvoorbeeld bij gebrek aan bewijs. In 2022, seponeert het OM 54% van haar discriminatiefeiten.
In de laatste fase van het proces, de strafrechtzaak, kunnen overigens weer meerdere verdachten en meerdere strafbare feiten tegelijkertijd terecht staan. Dit zorgt ervoor dat veel strafbare feiten zouden kunnen leiden tot maar één strafzaak. Maar met maar 3 strafbare feiten op basis van discriminatie op handicap was de kans daar sowieso al klein op.
En dat zien we dan ook terug in de uiteindelijke resultaten. In de afgelopen 5 jaar is er maar 4 keer een uitspraak gedaan over artikel 429quater en 0 keer over het tweede lid. Sinds de publicatie van het tweede lid vonden er in totaal ook maar 19 uitspraken plaats over Artikel 429quater. En er is pas 1 keer in het bestaan van het tweede lid een rechtszaak gevoerd over 429quater lid 2.
De saaie conclusie voor digitale toegankelijkheid
Artikel 429quater verbiedt discriminerend handelen van gehandicapten binnen het sociaal-economisch verkeer. Ook verbiedt ze nalatigheid die discriminatie in stand houdt binnen het sociaal-economisch verkeer. Beide zijn verboden zolang er geen goede grond is om onderscheid te maken.
Een strafrechter mag, ook aan de hand van bestaande jurisprudentie, vaststellen wat de geldende normen zijn voor omgang met gehandicapten in het sociaal-economisch verkeer. Op basis van de geldende normen en alle relevante feiten in een zaak kan een strafrechter dan oordelen of er in het betreffende geval sprake is geweest van een overtreding zonder redelijke grond.
Alle digitale producten en diensten vallen dus ook binnen dit artikel. Sterker nog, we mogen er vanuit gaan dat alle sectoren in de Wgbh/cz ook onder dit artikel vallen en dus ook alle digitale elementen van al die sectoren.
Maar over of je als ondernemer veroordeeld kan worden voor een ontoegankelijke website valt eigenlijk niks te zeggen. Er heeft waarschijnlijk nooit iemand aangifte gedaan over ontoegankelijke software en er is nog nooit een rechtszaak hierover gevoerd, waarbij het aan een rechter was om te beoordelen of dit strafbaar was.
Gewaagde uitspraak
Omdat we niets concreets kunnen zeggen, waag ik me hier aan een gewaagde uitspraak. Dat doe ik bewust om een reactie los te krijgen, iedereen die wil, mag de degens scherpen en dapper tegen mij ten strijde trekken.
Je mag bij de politie aangifte doen tegen bijzonder ontoegankelijke en voor jou zeer belangrijke commerciële websites, kantoorapplicaties of commerciële of zakelijke apps en dat kan tot een veroordeling in een strafzaak leiden.
Ik zeg dit omdat ik nog niemand kan vinden die kan bewijzen dat ik verkeerd zit en ik wel graag iemand zou vinden die dat kan doen.
Om mijn gewaagde uitspraak te onderbouwen geef ik hier mijn argumenten punt voor punt.
Het artikel 429 quater discriminatie verbiedt op het terrein van sociaal-economsich verkeer, dus ook software.
Je mag altijd aangifte doen bij de politie van een strafbaar feit. Wat er daarna gebeurt ligt bij de politie en het OM.
Of er iets gebeurt zal wel afhangen van hoe hevig de discriminatie is en hoe vaak er aangifte over hetzelfde product of dezelfde dienst word gedaan.
Je bent volgens mij niet verplicht om in gesprek te gaan met de partij achter de software of de uitbater. Het helpt echter wel in de bewijsvoering als je zelf al contact hebt opgenomen met de ondernemer die de software inzet. Uit dat contact kan bijvoorbeeld blijken dat de ondernemer weigert er iets aan te doen, of jullie kunnen het oneens zijn of er een redelijke grond is, wat een rechter dan kan beoordelen.
Ook ben je niet verplicht om eerst naar het College voor de Rechten van de Mens of een AVD te stappen. Sterker nog, zo ver ik het uit de uitspraak van de enige rechtszaak haal, heeft de klager in de zaak eerst aangifte gedaan en is die afgewezen voor verder onderzoek. Toen de klager daarna naar de voorganger van het College stapte en deze Commissie gelijke behandeling oordeelde dat er sprake was van discriminatie, werd de aangifte heropend en volgde er een rechtzaak. Dus je kan ervoor kiezen om zowel naar het College en de politie te stappen.
Of er een veroordeling volgt ligt er aan of er voldoende bewijzen zijn van in ieder geval de volgende factoren: er moet sprake zijn van een handicap, de overtreding moet hebben plaatsgevonden binnen de sociaal-economische sfeer, er moet sprake zijn van handelen of nalatigheid, er moet sprake zijn van normen waarvan verwacht mag worden dat een ondernemer er niet aan voldoet. En er moet geen geldige grond zijn voor de ondernemer om niet aan de norm te voldoen.
Of het de norm is dat een applicatie digitaal toegankelijk zou moeten zijn, is aan de rechter om te beoordelen. En hier zit het grootste risico in de uitspraak die ik doe.
Een rechter zal hier kijken naar in hoeverre er al geldende normen in de sector en jurisprudentie zijn gesteld aan digitale toegankelijkheid. Hier zou een rechter bijvoorbeeld kunnen kijken naar de uitspraak van het College voor Rechten van de Mens bij de Rabobank app en bijvoorbeeld een terugval in toegankelijkheid strafbaar kunnen stellen.
Ook is het afhankelijk van of de rechter het belangrijk vindt om zelf een norm te gaan stellen, omdat er juist onvoldoende normen zijn gesteld in voorgaande jurisprudentie. In dit geval kan een rechter er dus voor kiezen om een straf op te leggen om te zorgen dat er een duidelijker normenkader ontstaat voor digitale toegankelijkheid.
Heb ik het fout?
Ik kijk halsrijkend uit naar elke reactie die mijn gewaagde uitspraak volledig weet te ontkrachten. Op basis daarvan beloof ik ook het artikel aant te passen. Dus mail me gerust. Mocht je me een vraag willen stellen, een andere correctie willen melden, een ontoegankelijkheid doorgeven of op de hoogte blijven van nieuwe artikelen in deze serie? Ook dan kan je me gerust mailen.