Moeten er 54% meer websites en apps onder het Besluit digitale toegankelijkheid vallen?

Ik ben in de vraag gedoken wie er moeten voldoen aan het Besluit digitale toegankelijkheid overheid. Publiekrechtelijke instellingen zijn instanties die ook onder het Besluit digitale toegankelijkheid vallen en zouden, als we ons baseren op hun formaat in de wereld van aanbestedingen, de huidige groep aan websites en apps met 54% vergroten als ze worden gemonitord. Door hun complexe definitie en uitzonderingen in het besluit waar ik mijn vraagtekens bij zet worden ze nu maar ten dele meegenomen. In dit artikel laat ik je naast onderbouwing hiervoor ook beleven waarom we inhoudelijk zouden moeten willen dat ze onder het besluit vallen, omdat ze in veel activiteiten van het leven een drempel vormen.

Aangemaakt op . Laatst bijgewerkt op .

Wie moet er voldoen aan het Besluit digitale toegankelijkheid overheid?

Het makkelijke antwoord is dat gemeenten, waterschappen, provincies en de rijksoverheid moeten voldoen. Ze worden allemaal in het besluit zelf genoemd als "staats-, regionale of lokale overheidsinstanties" en dit is een directe transpositie van de definitie uit de bovenliggende Europese richtlijn 2016/2102.

Dit is ook wat er hoort te gebeuren, een lidstaat is verplicht om een Europese Richtlijn om te zetten naar nationale wetgeving. De lidstaat mag er daarbij wel voor kiezen om meer te doen dan de richtlijn verplicht maar nooit minder dan wat de richtlijn verplicht.

Er is ook een moeilijk antwoord: samenwerkingen en publiekrechtelijke instellingen zijn volgens het besluit en de Europese richtlijn óók verplicht om te voldoen.

Van samenwerkingen mag je verwachten dat ze een ambigue definitie hebben, de term zelf is namelijk op heel veel relaties tussen organisaties, mensen en zelfs op veel dingen in de biologie te drukken.

Volgens de definitie moeten ook samenwerkingen aan het besluit voldoen wanneer minimaal een van de samenwerkingspartners een overheidsinstantie of publiekrechtelijke instelling is, en de samenwerking is opgericht met het specifieke doel te voorzien in andere behoeften van algemeen belang dan die van industriële of commerciële aard.

In deze definitie worden ook publiekrechtelijke instellingen logischerwijs genoemd en wordt ook deel van hun definitie hergebruikt. Ook publiekrechtelijke instellingen zelf zijn namelijk opgericht met het doel te voorzien in andere behoeften van algemeen belang dan die van industriële of commerciële aard.

Dat leidt ons dus al snel tot een vervolgvraag:

Welke instellingen zijn publiekrechtelijke instellingen?

Kort door de bocht is het antwoord: daar zijn we nog niet over uit, en het verandert regelmatig.

Welke instanties publiekrechtelijke instellingen zijn is in Europa afhankelijk gemaakt van een soort deterministische toets. Aan die hand van die toets kunnen instellingen zelf maar ook bijvoorbeeld rechters bepalen welke instanties publiekrechtelijk zijn. En nu wil het zo zijn dat zowel hoge als lage, Nederlandse en Europese rechters wel eens een oordeel vellen over of een instelling of categorie aan instellingen publiekrechtelijk is. Zo zijn er oordelen over pensioenfondsen en over woningcoöperaties.

Wat betekent dat dan voor het besluit? Het betekent dat het heel moeilijk is om te controleren wie er eigenlijk onder het besluit valt. Zowel omdat je dus een soort toets moet uitvoeren om uit te vinden of een instelling er onder valt en niet op een simpele lijst kan leunen die sectoren of rechtsvormen noemt, als omdat je de Nederlandse en Europese gerechtshoven zou moeten monitoren op oordelen die invloed hebben op wie er onder valt.

Waar staat de deterministische toets voor publiekrechtelijke instellingen?

Artikel 3 van de Europese richtlijn 2016/2102 verwijst naar Artikel 2 lid 4 van de Europese Richtlijn 2014/24/EG als de richtlijn die bepaalde welke instellingen worden verplicht om aan te besteden. Het gaat hier om alle instellingen in Europa die voldoen aan alle volgende kenmerken:

  1. Zij zijn opgericht voor het specifieke doel te voorzien in andere behoeften van algemeen belang dan die van industriële of commerciële aard;

  2. Zij bezitten rechtspersoonlijkheid, en

    1. Zij worden merendeels door de staats-, regionale of lokale overheidsinstanties of andere publiekrechtelijke lichamen gefinancierd;

    2. Of hun beheer staat onder toezicht van deze instanties of lichamen;

    3. Of zij hebben een bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan waarvan de leden voor meer dan de helft door de staat, de regionale of lokale overheidsinstanties of andere publiekrechtelijke instellingen zijn aangewezen;

Dat deze formulering nogal omslachtig is, blijkt ook uit het feit dat de minister bij de Nota van toelichting de noodzaak voelde de formule verder toe te lichten en te versimpelen met: “Er moet dus sprake zijn van enige (financiële) afhankelijkheids-/gezagsrelatie met de overheid.”

Moeten Regionale ontwikkelingsmaatschappijen voldoen aan het besluit?

Laten we de complexiteit hiervan toelichten met een voorbeeld:

Stel, jij bent zwaar motorisch beperkt maar hebt een goed product bedacht en bent je eigen bedrijf begonnen. Nu wil je langzamerhand eens gaan kijken voor een investering zodat je de groei van je organisatie beter kan financieren. Je wil namelijk het product gaan produceren in je woonplaats en dat versterkt natuurlijk de regionale economie. Daarom zoek je dan ook naar een investeerder die precies dat belangrijk vindt.

Nu is het zo dat we in Nederland 9 grote Regionale Ontwikkelings Maatschappijen kennen (en nog meer kleine), die voor een of meerdere provincies opereren om te investeren. Deze maatschappijen investeren in bedrijven voor het versterken van de regionale economie. Het zijn 9 BV’s die dus een algemeen commercieel belang dienen en waarvan provincies en EZK aandeelhouders zijn. Sommige van de ROM's omschrijven zelf in opdracht van EZK te werken of noemen zichzelf een uitvoeringsinstantie.

Al deze organisaties hebben echter geen toegankelijkheidsverklaring en hebben toegankelijkheidsproblemen op hun website. Ook durf ik niet te zeggen of ze juridisch gezien publiekrechtelijke instellingen zijn.

Dus, daar zit je dan, als baas van een bedrijf, niet zelfstandig in staat om de site door te nemen. Dan zit je dus niet alleen met het praktisch probleem dat je je niet net zo goed kan voorbereiden op contact met een ROM als andere ondernemers, je weet ook niet waar je op mag rekenen. Kan je ze aanspreken op een mogelijke verantwoordelijkheid als publiekrechtelijke instelling? Of kan je ze alleen vriendelijk verzoeken om rekening met je te houden, omdat ze privaatrechtelijk zijn?

Moeten alle publiekrechtelijke instellingen voldoen?

Korte antwoord: nee, een aantal instellingen hoeft niet te voldoen. De NPO, de RPO en de publieke omroepen worden in het besluit zelf al uitgezonderd. Verder worden NGO's die niet in opdracht van overheidsinstanties werken in de Europese Richtlijn in Artikel 1 uitgezonderd en worden in de Nota van toelichting van het AMvB bij de artikelsgewijze toelichting artikel 1, alinea 1, de sectoren vervoer, energie, gas, water, post, gezondheidszorg, kinderdagverblijven, crèches en scholen uitgezonderd.

Lang antwoord: dit een politieke keuze gemaakt door onze Nederlandse regering omdat zij prioriteit wilde geven aan een volledige en tijdige implementatie van de Europese richtlijn 2016/2102 waar het besluit op is gebaseerd. De motivatie was dat er te weinig tijd was voor de implementatie om meer te doen dan het vereiste en dus werd de reikwijdte van het besluit ingeperkt. De richtlijn geeft in overweging 34 aan dat lidstaten moeten worden aangemoedigd om de EN norm op meer sectoren toe te passen dan de minimale eisen. En Nederland benoemt in haar Nota van toelichting aan dat ze afziet van de aanmoediging in deze overweging met de genoemde motivatie.

Haar motivatie destijds kan nu ook nu nog worden gehanteerd, de EN norm is nog niet volledig geïmplementeerd bij elke overheidsinstantie. Wel geldt dus dat dit een Nederlandse politieke keuze is die herzien kan worden als daar een politieke wil voor is. En 6 jaar na het besluit, is het niet verkeerd om de keuze te heroverwegen.

Naast een heroverweging is er een groter punt van kritiek, de onderbouwing in de Nota van toelichting is, in mijn optiek, verre van waterdicht.

Ten eerste wekt de Nota de suggestie dat alle organisaties in de genoemde sectoren worden uitgezonderd. De overweging heeft het echter alleen over de particuliere entiteiten (dus privaatrechtelijke instellingen) die faciliteiten en diensten aan het publiek leveren. Dat betekent dat publiekrechtelijke instellingen in de sectoren vervoer, energie, gas, water, post, gezondheidszorg geen uitzonderingspositie kunnen genieten en dus zouden moeten voldoen aan de het besluit.

Ten tweede staan kinderdagverblijven, crèches en scholen niet in de overweging 34. Ze staan in overweging 33, en Artikel 1 lid 5 van de richtlijn. In de overweging staat dat alle essentiële administratieve onlinefuncties verplicht toegankelijk moeten zijn. In lid 5 staat dat een lidstaat er voor mag kiezen kinderdagverblijven, crèches en scholen uit te sluiten behalve voor de content met betrekking op essentiële administratieve onlinefuncties. Oftewel, deze drie groepen mogen juist expliciet niet volledig worden uitgezonderd.

Er wordt dus niet alleen gebruik gemaakt van een optie die niet bestaat, ik vraag me zelfs af of het wel mag en of dit niet een risico creëert. Nederland is namelijk verplicht om een Europese Richtlijn volledig en correct om te zetten naar Nederlandse wetgeving en het is me onduidelijk of er sprake is hier van directe werking van de Europese Richtlijn of een theoretisch risico op een inbreukprocedure vanuit de Europese Commissie.

Ten derde staan de gebieden kinderzorg, sociale inclusie en sociale zekerheid en de sector elektronische communicatie in overweging 34, maar worden niet genoemd in de Nota. Die omissie is onhandig, maar we kunnen wel aannemen dat de particuliere entiteiten in deze gebieden niet onder het besluit vallen, want dan hadden we dat in de uitvoer van het besluit gemerkt.

Mijn conclusies zijn dan ook dat:

  1. Alle publiekrechtelijke instellingen, ook die in de sectoren of gebieden van vervoer, energie, gas, water, post, gezondheidszorg, kinderzorg, sociale inclusie, sociale zekerheid en elektronische communicatie aan de het besluit digitale toegankelijkheid moeten voldoen;

  2. Bij kinderdagverblijven, crèches en scholen alle essentiële administratieve onlinefuncties moeten voldoen aan het besluit. Onder scholen schaar ik ook alle onderwijsinstellingen: de basisscholen, de middelbare scholen en de mbo-, hbo- en wo-instellingen. Mijn motivatie daarvoor is dat nergens een specifieke uitzonderingsgrond hiervoor staat, en de geest van de Richtlijn komt voort uit het VN-Verdrag Handicap waarbinnen scholing een belangrijk mensenrecht is;

  3. De richtlijn biedt binnen de Nederlandse overheid de mogelijkheid om meer private instellingen die publieke functies vervullen ook onder het besluit te scharen mocht zij dat willen.

Welke andere instanties legt de Wet digitale overheid de verplichting op uit het besluit?

Het korte antwoord: geen.

Het lange antwoord: het besluit is ondergebracht onder de Wet digitale overheid die in 2023 van kracht werd. Deze wet richt zich, het zat al in de naam verstopt, op organen binnen de overheid. Omdat het besluit dus in de context van die wet is geplaatst was ik benieuwd of daar nog meer informatie te vinden was over welke instanties wel en niet het besluit werden opgelegd.

Nu is het zo dat de wet andere definities hanteert dan het besluit. Dat is niet onlogisch, maar wel lastig. De wet gebruikt de woorden bestuursorganen en rechtelijke instanties terwijl het besluit het heeft over de staats-, regionale of lokale overheidsinstanties, publiekrechtelijke instellingen en haar samenwerkingen. Zowel samenwerkingen als publiekrechtelijke instellingen vallen niet binnen de gebruikte definitie van bestuursorganen in de wet.

Wat er echter wel onlogisch is aan de wet is artikel 3. Artikel 3 is bedoeld om verdere verplichtingen te kunnen opleggen aan organen om te voldoen aan standaarden door middel van een AMvB.

Om hier een beeld van de potentie te geven Forum Standardisatie kent nu 43 verschillende standaarden die ze onder haar "pas toe, leg uit" beleid vallen. Dit zijn de standaarden die zich het beste lenen om zwaarder verplicht te worden met een AMvB, mocht een minister dat nodig vinden.

Lid 1 geeft een lijst van alle organen genoemd kunnen worden bij een algemene maatregel van bestuur. Die bevat twee duidelijke opties b en c en bevat optie a: bestuursorganen.

Wat deze optie raar maakt is dat artikel 2 bestuursorganen definieert met

Voor zover in deze wet, uitgezonderd artikel 3, wordt verwezen naar bestuursorganen, als bedoeld in [...]

Wat dus betekent, in artikel 3 gaan we een andere definitie van bestuursorganen hanteren. Maar in artikel 3 word maar 1 keer het woord bestuursorganen gebruikt, en dat is deze optie a die uit het ene woord bestuursorganen bestaat. De beoogde definitie blijkt uit de Nota van toelichting: artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Hiermee worden, zo ver ik kan duiden, publiekrechtelijke instanties ook onder de reikwijdte van de AMvB's gebracht omdat onderdeel b van het artikel een definitie geeft waarbinnen alle publiekrechtelijke instanties vallen.

Lid 1 benoemt echter geen samenwerkingen. Of ze daarom ook niet gelden binnen de AMvB Besluit digitale toegankelijkheid overheid durf ik niet te zeggen. Wel zie ik er een geitenpaadje in, als in aankomende AMvB's samenwerkingen worden vergeten kunnen privaatrechtelijke samenwerkingspartners zich onttrekken aan de verplichting de standaard toe te passen.

Verder zit er ook een gemiste kans in lid 1, ze benoemt geen aangewezen organisaties, waar onder andere de hbo- en wo-instellingen, de pensioenuitvoerders en de zorguitvoerders en zorgverzekeraars onder vallen.

Al deze instellingen zijn in de wet opgenomen omdat we ze verschillende verplichtingen en eisen willen kunnen opleggen om te zorgen dat authenticatie en identificatie goed en veilig plaatsvindt. Ze spelen dus schijnbaar zo'n centrale rol in ons leven dat we veel eisen willen stellen aan hoe zij zorgvuldig omgaan met onze gegevens, maar ze lijken door deze keuze niet belangrijk genoeg om te garanderen dat iedereen dan ook gebruik mag maken van hun digitale diensten.

Waarom zouden we ons zorgen maken over publiekrechtelijke instellingen?

Een goede vraag om mee te eindigen is natuurlijk, wat maakt dit nou eigenlijk uit? Waarom zouden we ons zorgen maken over of publiekrechtelijke instellingen, ten dele of allemaal, onder het Besluit digitale toegankelijkheid vallen?

Allereerst natuurlijk het morele argument: ze voeren vaak een publieke taak uit of ze ontvangen publieke gelden. We mogen dan van ze verwachten dat ze dan ook voor heel het publiek er zijn en niet voor driekwart van het publiek.

Daarnaast zijn er ook praktische redenen om ze toegankelijk te willen hebben: het zijn er namelijk mega veel! Ze vormen drempels in elke activiteit van het leven en de organisaties zelf weten ook niet of ze moeten voldoen. 

Er zijn mega veel publiekrechtelijke instellingen

Om een gevoel te krijgen bij hoeveel instellingen publiekrechtelijk zijn duiken wij de definitie in. Publiekrechtelijke instellingen worden in het besluit en in de Europese richtlijn namelijk aangeduid op basis van de definitie in een andere richtlijn: Richtlijn (EU) 2014/24.

Deze richtlijn geeft aan wie er moet aanbesteden en wie niet. Omdat het aanbesteden en het voldoen aan het besluit dus opgehangen is aan dezelfde definitie mag je (met een grote asterisk) zeggen dat wie aanbesteedt ook onder het besluit valt. De asterisk tekenen we voor alle uitzonderingen die in de Nota van toelichting staan.

De definitie en haar herkomst is relevant omdat het ons in staat stelt iets te zeggen over hoe groot de sector in Nederland is. Die informatie kunnen we namelijk halen uit het aanbestedingsplatform van Nederland: TenderNed. In 2023 kwamen de meeste opdrachten vanuit gemeenten, zij waren goed voor 38,67% van alle aanbestedingen. De tweede groep in Nederland zijn de publiekrechtelijke instellingen met 35,46%. Hoeveel meer is dat dan andere overheden? De publiekrechtelijke instellingen deden 43% meer aanbestedingen dan alle ministeries, inkooporganisaties, speciale sectorbedrijven, waterschappen en provincies samen. Kortom het is, wat betreft aanbestedingen, de op een na grootste groep in Nederland.

Laten we op dat gegeven een beeld proberen te vormen van hoe groot de digitale voetafdruk van de sector is. Daarvoor gebruiken we het dashboard digitale toegankelijkheid.

We zien dan dat gemeenten 6951 apps en websites in beheer hebben. En Agentschappen, Hoge College van Staat, Provincies, Rechtspraak, Rijksoverheid, samenwerkingen, Waterschappen en ZBO's zijn samen goed voor 3360 websites en apps.

We hebben dan maar 611 websites en apps over die mogelijk onder de categorie publiekrechtelijke instellingen vallen. Omdat deze sector in aanbestedingen bijna even groot is denk ik dat we monitoren op minder dan 10% van de sector. Dat is schatting met een een zeer botte bijl op basis van dat de sectoren even groot zijn. Er zijn enerzijds natuurlijk veel meer instellingen, maar die zullen per instelling niet even veel websites hebben als een gemeente.

Publiekrechtelijke instellingen vormen drempels in elke activiteit van het leven

Naast dat publiekrechtelijke instellingen dus een grote speler zijn in aanbestedingen zie je ze eigenlijk ook in alle facetten van de maatschappij terug. Hier even een reeks van voorbeelden die ik in een paar uurtjes werk al bij elkaar krijg verzameld. Ik heb wat ik vond met wat luchtige bruggetjes aan elkaar geschreven om een beetje lucht te krijgen tussen wat toch wel een droeftoetersituatie is, in mijn ogen.

Stel, je hebt een beperking en je wordt mishandeld. Aangezien er een verhoogd risico is op mishandeling bij mensen met een beperking is dit een reëel scenario. Wie bel je dan? Veilig Thuis natuurlijk.

Maar wat blijkt? Van de 26 websites (25 regionale instanties en een landelijke samenwerking) zijn er 3 die voldoen aan het huidige beleid van het Besluit digitale toegankelijkheid overheid. En géén heeft een A-status! En dat stemt me ronduit verdrietig, omdat er dus een drempel ligt tussen veiligheid en onze meest kwetsbare slachtoffers. Een status B is dan te laag voor slachtoffers die eventueel met haast en in het geheim hulp moet zoeken.

Goed. Stel, ik heb toch de hulp van Veilig Thuis gekregen, en ben in een crisisopvang. Daar vertelt een andere bezoeker mij iets wat niet helemaal in de haak is. Dan wil ik dat natuurlijk melden maar daarbij ook waken voor mij eigen veiligheid. Dus ik ga iets doorgeven bij Meld Misdaad Anoniem. Maar helaas, ik kan niet met visuele focus zien dat ik de knop "Online melden" selecteer en is het opvolgende formulier een toegankelijkheidsaanfluiting. Mocht ik op mijn tijdelijke kamertje dan maar wat willen bijlezen over onze criminaliteitspreventie dan doe ik dat op Centrum Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Zij doen al meer hun best, maar voldoen niet aan het besluit en de website bevat ook toegankelijkheidsproblemen.

Of je nu een onveilige of veilige thuis situatie kent, met een beperking zal je vaker aanspraak op zorg doen. En dus is de kans dan ook groter dat je ooit een klacht hebt in verband met je zorgverzekeraar. Waar kan je dan terecht? De Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen. Ook daar is geen toegankelijkheidsverklaring en werkt het klachtenformulier niet goed met toetsenborden. Mocht je een klacht over de digitale diensten van je zorgverzekeraar willen afgeven dan kan dat dus niet digitaal.

Onderhand ben je dan wel een beetje klaar met geen hulp krijgen bij je onveilige thuis situatie, je meldingen voor misdaad en je zorgklachten. Dan denk je natuurlijk, ik duik eens lekker met mijn neus in een boek. Of ja, misschien is er wel een leukere innovatie die goed met je beperkingen samen gaat dus jij wil weten wat de Provinciale Ondersteuningsinstellingen doen. Dus je gaat kijken op een van de 8 websites of die van stichting Samenwerkende POI’s Nederland. Wat blijkt, ook die websites hebben geen toegankelijkheidsverklaring. Toegankelijk zijn is natuurlijk ook niet heel innovatief.

En van al die teleurstellingen ga je vanzelf een toontje lager zingen. Dat je dat toontje perfect raakt is niet verwonderlijk, althans, als je al je al bijna hele leven blind bent. Je hebt dan namelijk als blinde muzikant een veel hogere kans op een perfect gehoor. En daardoor denk je er aan dat je nog wel wat geld krijgt van Sena die natuurlijk er ook voor die blinde muzikanten moet zijn. Maar helaas, digitale toegankelijkheid klinkt Sena nog niet als muziek in de oren. 

Je zou van schaamte bijna door de grond zakken. Of misschien zak je wel door de grond van alle funderingsproblematiek die steeds meer in Nederland speelt. Mocht je dat dan willen gaan oplossen door een lening te krijgen van het Fonds Duurzaam Funderingsherstel dan is hun website niet volledig toegankelijk. Maar, krediet waar krediet verschuldigd is zullen we maar zeggen, de site is al wel dicht in de buurt van toegankelijkheid. 

Ik krijg onderhand last van alinea overgangsarmoede dus ik heb de fondsen maar op een grote hoop gegooid: DFCD, FMO, DGGF, Nationaal Warmtefonds, Fûns Skjinne Fryske Enerzjy en BNG duurzaamheidsfonds zijn allemaal instanties die voor het rijk, gemeenten of provincies fondsen beheren. Het zal geen bewuste doelstelling zal zijn mensen met een beperking uit te sluiten van aanspraak op of informatie over de fondsen, maar ze voldoen allemaal niet aan het besluit.

Als ik de websites van de de regionale ontwikkelingsmaatschappijen hierbij optel, dan kom ik zo op 56 websites die mogelijk onder het besluit vallen. Mogelijk omdat het voor mij moeilijk te bepalen is of deze verschillende instanties onder het besluit vallen en welke er buiten.

De publiekrechtelijke instellingen weten zelf ook niet of ze moeten voldoen

Dat brengt ons bij het derde punt. Het is niet alleen moeilijk voor mij om dit te bepalen, maar ook de sectoren zelf doen soms de aannames of ze onder de WCAG-normen vallen of zouden moeten vallen. Zo blijkt uit de webinar van Code Diversiteit & Inclusie, een samenwerking in de culturele branches, dat zij er vanuit gaat dat alle culturele instellingen die publiek geld ontvangen aan de toegankelijkheidsrichtlijnen moeten voldoen.

Ook de zorgsector ging er, ondanks de genoemde uitzondering, vanuit dat het noodzakelijk was om te gaan voldoen, zo blijkt uit de Informatieberaad Zorg op 10 december 2018. De aanwezigen spraken daar met elkaar af zich vrijwillig aan de toegankelijkheidseisen te binden. Hun motivatie was dat er een acuut probleem was omdat:

  • Afspraken met ziekenhuizen steeds vaker digitaal gemaakt worden;

  • Communicatie tussen zorgverlener en zorgvrager steeds vaker digitaal verloopt via portalen;

  • Alle zorgvragers per 1 juli 2020 hun gegevens moeten kunnen beheren en portals en Persoonlijke Gezondheidsomgevingen (PGO’s) toegankelijk moeten zijn voor mensen met een gezichts-, gehoor- of andere beperking.

De Architectuurboard Zorg heeft in januari 2019 verder geadviseerd om de richtlijn op te nemen in de Basisinfrastructuur, omdat de WCAG verplicht is voor overheden en organisaties die het publiek belang dienen en het burgerservicenummer gebruiken, waaronder zorgorganisaties. Ze zag dus nog een andere reden dan Informatieberaad om te voldoen. En niet onbelangrijk, de reden die ze noemen voor toegankelijkheid is dezelfde reden waarom zorginstellingen in de bijlage van de Wet digitale overheid terecht zijn gekomen.

De combinatie van de genoemde factoren hebben een vervelende uitwerking. Het ligt nu bij de burger met een beperking om te gaan beoordelen of een organisatie eventueel een publiekrechtelijke instelling is en om hierover contact op te nemen met de instantie. Het legt dan zowel de last bij de burger neer om in dialoog te treden over de vraag of de instelling publiekrechtelijk is en daarna het gesprek aan te gaan over of ze bepaalde toegankelijkheidsproblemen zouden willen oplossen. 

Conclusie en advies

We kunnen dus concluderen dat de grote en diverse categorie van publiekrechtelijke instellingen grotendeels niet wordt meegenomen in de monitoring en het toezicht voor digitale toegankelijkheid.

Mijn advies is: laat alle uitzonderingen vallen en monitor en handhaaf op alle publiekrechtelijke instellingen en maak inzichtelijk voor alle burgers en organisaties welke type instellingen hieronder vallen zodat ze weten waar ze staan. En neem ook de aangewezen instanties op in artikel 3 lid 1, zodat zij ook onder deze standaard (en toekomstige standaarden) kunnen worden geschaard.

Ik vind dit omdat:

  1. De sector groot is en we er stiekem dus best veel mee te maken hebben.

  2. De sector bij al haar aanbestedingen bij wet al verplicht is om toegankelijk in te kopen volgens de WCAG.

  3. Het schuurt met het recht op gelijke deelname en het principe van rechtszekerheid voor burgers met een beperking.

  4. De uitzonderingen ook schuren met de rechtszekerheid van de instanties zelf.

  5. De aangewezen instanties in de Wet digitale overheid vervullen rollen van maatschappelijk belang en zouden voor alle burgers beschikbaar moeten zijn.

Heb je feedback, een mening of wil je op de hoogte blijven?

Als developer met een passie voor toegankelijkheid duik ik regelmatig diep in de regelgeving voor dit onderwerp. Ook ik ben feilbaar en heb het af en toe mis. Ik hoor dat erg graag, zodat ik me daarin kan verbeteren en iedere burger en instantie juist kan informeren. Of, zou jij graag een mailtje krijgen als mijn volgende artikel live gaat? Schrijf je dan in voor de nieuwsbrief voor dit onderwerp. Ik mail je dan alleen over nieuwe artikelen over digitale toegankelijkheid en wetgeving.

Portretfoto
Bedankt voor je bericht! We komen zo snel mogelijk bij je terug.